Het Orgelpark is eigenaar van het fraai gepatineerde kabinetorgel dat de Amsterdamse orgelmaker Deetlef Onderhorst in 1767 voor een tot nog toe onbekend gebleven opdrachtgever bouwde. Van de vroegste geschiedenis is überhaupt niet veel bekend. Wat we weten is dat het orgel in 1848 een plaatsje kreeg in het ‘Oudeliedenhuis’ aan de Roetersstraat in Amsterdam. In 1953 werd het front bovenaan lager gemaakt en het hele instrument wit geschilderd. Toen het in 1977 in de Oude Kerk in Amsterdam werd geplaatst, kreeg het zijn originele vorm weer terug; de witte verf werd verwijderd. In 2001 onderging het orgel een grote onderhoudsbeurt.
Deetlef Onderhorst
Deetlef Onderhorst – zijn voornaam wordt ook wel als ‘Dethleff’ of zelfs ‘Didelof’ geschreven – werd in 1715 of 1716 in Noord-Duitsland geboren; wanneer hij overleed is niet bekend. In 1749 ging hij in Amsterdam in ondertrouw, waar hij ook zijn werkplaats had. Hij onderhield kerkorgels, maar als hij nieuwe orgels bouwde, waren dat altijd huisorgels.
De huisorgels die Onderhorst en zijn collega’s bouwden waren ‘kabinetorgels’: met gesloten deuren is er niet aan te zien dat het orgels zijn. Door de kastdeuren te openen worden de frontpijpen zichtbaar; door een klep in het ondergedeelte te openen kan het klavier naar buiten worden getrokken. Voor de wind zorgt de organist zelf: met een eenvoudige trapper bedient hij (of zij, want vrouwen musiceerden zeker binnenshuis ook regelmatig) het balgsysteem.
Registers
Onderhorst paste meestal een soort standaard-registercollectie toe. De meeste registers zijn bedienbaar met twee knoppen, één links van het klavier en één rechts: zo kan de organist kiezen of een register alleen in de onderste helft van het klavier (de ‘bas’), de bovenste helft (‘discant’) of allebei klinkt. Een dergelijke ‘halvering’, zoals het orgelbouwjargonwoord luidt, vergroot het aantal klankkleurcombinaties aanzienlijk.
Ingebruikname
Maakt u kennis met het orgel via het volgende videoverslag: